De Grote Oorlog en de Catharijnekerk in Den Briel





door Jenneke Groeneveld

Nederland Neutraal

Honderd jaar geleden eindigde de Grote Oorlog, een desastreuze krachtmeting die ook Den Briel niet ongemoeid had gelaten. En het interessantste verslag van deze, ook voor Nederland zware tijd, werd natuurlijk geleverd door onze Brielse stadsarchivaris: Johan Been. Bijna direct na het uitbreken van de strijd, die pas 25 jaar later 'De Eerste Wereldoorlog' zou gaan heten, haastte de Nederlandse regering zich te verklaren dat ons land neutraal zou blijven. Drie dagen later, op 31 juli 1914, tekende Koningin Wilhelmina het besluit tot algehele mobilisatie. Gelukkig had Nederland het getij in zoverre mee dat de neutraliteit geëerbiedigd bleef. Maar, dat ons land buiten de vijandelijkheden bleef, wilde niet zeggen dat de oorlog aan ons voorbijging. Voor Brielle betekende de oorlogssituatie dat de stad in staat van beleg werd gebracht. Johan Been, die zich altijd bewust was van het belang van verklaringen van ooggetuigen voor het nageslacht, noteerde: 'En aldoor kwamen er boten vol soldaten aan, altijd landweer, die straks voor het grootste gedeelte naar de dorpen zouden marcheren. Tegen 12 uur kwamen de grenadiers, die hier in garnizoen zouden blijven, en voor wie de scholen en andere lokaliteiten reeds in orde waren gebracht, terwijl de officieren en onderofficieren, ik meen ten getale van ruim 50, bij de burgerij worden ingekwartierd.'

Het oorlogsdagboek

Zijn eerste 'oorlogsaantekeningen' maakte Been in een schriftje, want zoals bijna iedereen, dacht ook hij dat de oorlog niet lang zou duren. Naarmate de oorlog voortduurde, stapelden de schriftjes zich op met als resultaat dat Been aan het einde van de oorlog drie dikke handgeschreven boeken had gevuld.

Met deze boeken heeft Been een beeld willen schetsen van het dagelijkse leven in Brielle gedurende de oorlogstijd. Daarnaast noteerde hij het oorlogsverloop in Europa en vulde zijn aantekeningen aan met krantenknipsels en plaatjes. Met persoonlijke ontboezemingen is Been in zijn dagboek zuinig geweest, want zoals hij zelf zei, een oorlogsdagboek 'mag niet op een particulier dagboek gaan gelijken'. In dit voornemen is hij overigens maar ten dele geslaagd, want menigmaal wordt hij zo door emoties overmand dat hij die van zich af wil schrijven. Als bijvoorbeeld zijn oudste zuster Maartje sterft, kan hij niet anders dan zijn verdriet aan het dagboek toevertrouwen. Ook in de laatste oorlogsjaren wanneer er honger geleden wordt, de spanningen met zijn zuster Anna hoog oplopen, hij moet gaan bedelen voor een kluifje voor zijn hond, er niet gestookt kan worden en hij met handschoenen aan moet schrijven, zucht hij zijn ellende uit in zijn dagboek.

De Brielse Catharijnekerk in de mobilisatietijd

Ondanks alle kommer en al het gebrek, bleef Been de hardwerkende plichtsgetrouwe archivaris, jeugdboekenschrijver, historieschrijver en behoeder van Brielles erfgoed. Beens werkruimte in het stadhuis, met daarachter de stadsgevangenis met museum en archiefruimte en even verderop de grote Catharijnekerk op het Catharijnehof, lagen alle op een steenworp afstand van zijn woonhuis. Was hij niet thuis dan was hij wel in een van deze gebouwen of maakte hij een rondje Brielle met zijn hond. Been was dus altijd snel binnen handbereik voor iedereen die hem nodig had, zowel voor Briellenaren als bezoekers van buitenaf.

Wanneer er bijvoorbeeld in begin januari 1915 in het middenschip van de Catharijnekerk enkele grafstenen worden gelicht omdat er een houten vloer moet komen, wordt Been daar door zijn kantoorklerk snel bij geroepen. In zijn dagboek schrijft Been daarover: 'ik redde nog een heel mooie reeds gebroken grafsteen uit de middeleeuwen, waarop een man en een vrouw voorkomen die elkaar de hand reiken.'s Avonds kwam de kerkvoogd vertellen dat de aangewezen steen werkelijk uit het middenschip genomen zou worden. De volgende dag ging Been opnieuw naar de kerk om daar met zijn klerk de opschriften van de te verwijderen grafstenen te noteren. 'Redde nog een steentje met Engels opschrift (Shaw).'


De kerk met een nog blind raam, de plaats waar in 1918 het Coppelstock-venster geplaatst werd.
Rechts op de achtergrond nog een gezicht op het Tien-Geboden bord met het daarachter verscholen venster.


Restaureren en Verfraaien

De architect, de heer Joseph Cuypers*) uit Den Haag komt ook in deze jaren regelmatig langs om de voortgang van de restauratiewerken in de kerk te inspecteren. Maar alhoewel alle restauratieplannen in grote lijnen worden bepaald door de restauratiebouwkundigen, liggen die plannen niet helemaal vast, en soms is het zo dat Been zelf restauratie- en/of verfraaiingsplannen aandraagt. En deze keer hamert Been op een wel zeer innovatief plan: "'s Middags haalde ik van de spoorboot af de heer Joseph Cuypers(...) Ik heb niet opgehouden, nu eens schertsend dan in ernst, hem te overtuigen dat de zoldering van het middenschip der Sinte Catharijne niet meer van hout wordt, een afdekking als in een kazerne, maar dat het een gewelf worden zal, waarvan de steunsels en wat dies meer zij, rudimentair aanwezig zijn. Ik heb goede hoop."






Het Coppelstock-venster

Voor het verfraaien van de kerk, streeft Been naar meer kleur en historie in de kerk door middel van glas-in-loodramen. Twee ramen zijn al voor de Grote Oorlog gerealiseerd, maar de kerk telt er meer. In oktober 1916 schrijft Been in zijn dagboek:'deze dagen werkte ik hard aan het Coppelstock-venster**) en schreef aan de meest bekende stoomvaartmaatschappijen van Rotterdam en Amsterdam. Hoewel zij 30% oorlogswinst-belasting moeten betalen, deed ik dat niet zonder succes, gelijk men uit de couranten-opgaven ***) uit die tijd kan nagaan.

De opdracht voor het vervaardigen van het Coppelstockraam ging naar de N.V. Crabeth in Den Haag.
Vanaf maart tot juni 1917 wordt er ter beoordeling van de ontwerpen met de architect en diverse glaskunstenaars over het raam vergaderd. Waarschijnlijk werd deze eerste versie niet goed ontvangen, want op 7 november 1917 kwam de heer Asperslag ****) uit Den Haag met zijn verbeterde ontwerp voor het Coppelstockraam. Drie maanden later kwamen de heren Cuypers jr. en Van Gils naar de proeven van het raam kijken die Asperslag in de raamopening had laten zetten. Het resultaat was prachtig en op 29 maart 1918, nog net voor 1 april, konden de burgemeester (Lette) en zijn vrouw het Gedenkraam van Coppelstock komen bekijken.




Een aardige bijkomstigheid voor Been was dat er een 'vertegenwoordiger' van de sigarenfabrikant Van Dorssen langs kwam om te vertellen dat de firma een nieuw merk sigaren met de naam Coppelstock had geïntroduceerd. Op het sigarenbandje stond 'het rechte portret van die populaire veerman', aldus de reiziger. Been merkt hier in zijn dagboek over op: 'Ik hielp hem uit de droom'. Het zal Been niet veel overtuigingskracht gekost hebben om de vertegenwoordiger duidelijk te maken dat er zelfs geen geschilderd portret van Coppelstock bestond. Maar het kistje sigaren dat Been, een fervente sigarenroker, kreeg, was juist in de oorlogsjaren natuurlijk meer dan welkom.




Een andere aandachtstrekker die tijdens de mobilisatiejaren in 1917 op initiatief van Been in de kerk werd geïnstalleerd, was een gedenksteen voor Corstiaan Hagers. Hagers was de laatste drager van het Metalen Kruis, een ereteken dat in 1831 werd toegekend aan alle deelnemers aan de Tiendaagse Veldtocht. Hagers werd 104 jaar oud en kreeg het kruis voor zijn krijgsverrichtingen in de jaren 1830 en 1831.*****)

Vrede

Op 11 november werd de wapenstilstand getekend. In zijn dagboek schrijft Been: 'Heel de wereld is nog in de war, maar in elk geval kunnen we nu uit de put klauteren en zinken niet dieper. 'En natuurlijk was Johan Been zelf zo uitzinnig van vreugde dat hij met zijn hond de kamer ronddanste, naar de kerk liep, op de toren bonkte en riep 'Gered, gered, Goddank, Goddank.'

Op 21 november 1918 schreef Been: 'Hedenmorgen in de kerk, met de bouwmeester Jac. van Gils, ontdekte ik, dat achter het bord der Tien Geboden (achter het orgel) een heerlijk mooi afgewerkte ruimte was, waar in de Roomse tijd het koor placht te zijn. Het bevindt zich in de toren, en wordt aan de Westkant door een reusachtig, thans geheel dichtgemetseld raam afgesloten. Wanneer dit gerestaureerd en met gekleurd glas voorzien was, zou dit uit de kerk een 'splendid' gezicht opleveren. We zullen ons best ertoe doen'

Na de afkondiging van de wapenstilstand houdt Been zijn dagboek nog bijna een jaar bij, om pas na het sluiten van de Vrede van Versailles te stoppen. Op 3 juli 1919 maakte Been zijn laatste dagboeknotitie over de restauratievorderingen in de kerk: 'Gelijk op dezen dag altijd m'n gewoonte is, zou ik naar Rotterdam gaan, maar juist was 3 juli uitgekozen door de heere Veth en cum suis om hier te vergaderen met de restauratiecommissie voor de Sinte-Catharinakerk. Het gaat om het al of niet verkrijgen van een gewelf in het schip, in 't algemeen over een mogelijke grote voortzetting der restauratie. En daar mag ik niet ontbreken. De voorzitter der kerkvoogdij heeft me dan ook doen beloven niet uit de stad te gaan en voor mijn Brielsche kerk heb ik wel de opzegging van enig genot over! Later bleken het de heeren Berlage, dr. Jan Veth en prof. M. Sluyterman te zijn, en ik was bijzonder in mijn schik met deze mannen van betekenis kennis te maken. Zij stemden ten slotte met al de gemaakte plannen in, zodat ik gegronde hoop heb dat er een gewelf in het schip van de kerk zal komen in het prachtige bouwwerk, om achter een houten tafereel (der Tien Geboden) verborgen voor de dag zal komen.'

Tijdens Beens leven werd het verwijderen van het enorme Tien-Gebodenbord voor het dichtgemetselde raam niet gerealiseerd. Pas eind jaren vijftig van de vorige eeuw werd het bord verplaatst naar de oostkant van de kerk. Het door Been gewenste 'splendid' gezicht is er gekomen. Over het vervangen van het houten kerkplafond door een gewelfde bogenconstructie werd in een latere restauratieperiode nog gediscussieerd, maar dit werd uiteindelijk, om bouwtechnische redenen, niet voor mogelijk geacht.



`````````````````````````````````````````````````````````````````````````````````


Noten
*)Het restauratieproject (2e periode 1906-1918) stond onder de supervisie van de Rijksadviseur dr. P.J.H. Cuypers, en Prof. dr. J.A.G. de Stuers. De uitvoerende architecten waren Joseph Cuypers (de zoon van dr. Cuypers) en Jacques van Gils.
**)Jan Pietersz Coppelstock was in de 16e eeuw de veerman van Den Briel. Hij zag op 1 april 1572 als eerste Briellenaar de vloot van de Watergeuzen. Hij ging op onderzoek uit en werd vervolgens de boodschapper tussen het Brielse Gemeentebestuur en de Watergeuzen. Door dit dappere optreden werd hij in Den Briel als held geeërd.
***)De bijdragen en toezeggingen staan wekelijks vermeld in de rubriek 'Stads- en Eilandennieuws' van de Nieuwe Brielsche Courant.
****)Lou Asperslag, (1893-1949), Nederlands glazenier
*****)De gedenksteen werd ontworpen door de architect Jac. van Gils en gemaakt door beeldhouwer L.F. Edema van der Tuuk; In het tijdschrift Neerlandia verscheen een artikeltje "Ons leger op de grens" waarin een interview van Johan Been met Corstiaan Hagers is opgenomen. jrg. 18, 1914